donderdag 22 november 2007

Scharrelchips en Pork Faggots

“Sainsbury’s Taste The Difference Sea Salt and West Country Cider Vinegar Flavour Crisps worden handgemaakt in een zeventiende-eeuws kasteel in the rolling hills of County Armagh”. Met verbazing lees ik de achterkant van de zak zout-en-azijnsjips die ik momenteel in de bekende vlaag van after-work-munchies soldaat aan het maken ben (onderwijl kettingrokend en bierklokkend). Handgemaakt in een kasteel. Door vergulde Zweedse ondergoedmodellen met diamanten kartelmesjes zeker.

Mijn missie voor dit logje, lieve lezeraars, is wederom het Analyseren van een Engels Verschijnsel, en het verschijnsel van deze week is... De chipsrevolutie. De recente en razendsnelle ontwikkelingen op Engels Chipsgebied hebben, zo zal ik betogen, alles te maken met de onbewuste haat-liefde-verhouding die de Engelsen hebben met hun voedsel. Die lieve eilandbewoners zijn zich namelijk maar al te pijnlijk bewust van het beeld dat de wereld eeuwenlang van hun bleekneuzerige keuken en smaak heeft gehad, van hun voorliefde voor gorigheid als Weetabix, witte bonen in tomatensaus en natte, onmenselijk dikke bacon. Zij willen de wereld laten zien dat deze duistere tijden voorgoed voorbij zijn, dat ze, mede dankzij heldin Elizabeth David en twaalfsterren-sociopaat Gordon Ramsay, tegenwoordig wel degelijk kunnen koken en over hun grenzen kijken. De sjieke supermarkten liggen dus volgepakt met Franse kaas, verse vis, ontelbare verschillende soorten currypasta en bizarre, organisch geteelde groenten. Jamie Oliver is de beschermheilige van de grote supermarktketen Sainsbury’s, en zijn ondraaglijk olijke toet prijkt boven ieder schap om, “Pukka!” weer een ander ieziedepiezie maar fabulabulabulous product aan te prijzen. Dat is natuurlijk allemaal fantastisch, maar daarnaast lijken de Engelsen nu en dan een beetje te zijn doorgeschoten in hun ambitie. Bijvoorbeeld als ze proberen van iets doodnormaals, iets ordinairs, iets dat enkel uitgevonden is om gedachteloos naar binnen te kraken, een ware culi-beleving te maken.

En zodoende, en vervolgens, en ziedaar, of, zoals Cas Spijkers dat zo mooi uit zijn vettige trog kon blubberen; WALLAH: Sjips met idiote smaken. Dat is in elk geval mijn verklaring voor het schier oneindig aantal soorten culinair klinkende chips met lange namen als “Thai curry with coconut and a dash of lime”, "Maroccan Spice" en “French, slow-roast lambshank with rosemary and thyme” en ik heb zelfs een zak chips met “Roast free-range garlic and lemon chicken”-smaak gezien. Pardon? Chips met scharrelkippensmaak?

Echter, er lijkt een tegenbeweging op te komen, waarschijnlijk omdat een substantieel aantal mensen ook genoeg krijgt van al dat rare gefruttel. Deze afsplitsing van de Slowfood-, of Langzaamvoedselbeweging omarmt juist de ouderwetse, voorheen zo verachte Engelse keuken, en verlangt nostalgisch terug naar steak-and-ale pies en dumplings en apple crumble. Rustic cooking noemen ze dat hier, en Rustic is the new chic. Dat is ook het geval in het restaurant waar ik nu werk. Mijn opperchef heeft me laatst zonder een spoor van ironie toevertrouwd dat Rustic zijn favoriete woord is, en hij keek me daarbij aan alsof hij me het geheime wachtwoord voor het jongensclubhuis vertelde. Ik wist helemaal niet dat er mensen boven de twaalf zijn die überhaupt een favoriet woord hebben! Ik heb er lang over nagedacht en het mijne is denk ik “aalscholver”. Wat is jouw favoriete woord? Opperchef Paul stemt dus voor het simpele, huiselijke “rustic”.

Ik zeg trouwens “opperchef”, omdat het woord chef hier heel anders gebruikt wordt dan in Nederland. “A CHEF?! I’m not a bloody CHEF man, don’t be silly, I’m barely a cookie!” fluisterbrulde ik altijd paniekerig tegen mensen als ze vroegen naar mijn bijbaantje. Veel te kort geleden kwam ik er achter dat het woord chef op dit bizarre eiland helemaal geen keukenopperhoofd betekent, maar gewoon kok. Het woord Cook daarentegen roept bij Engelse horepub-mensen beelden op van dikke zweterige wijven met doorrookte kraakstemmen die in de gaarkeuken van een TBS-kliniek klonterige pap opwarmen in een vieze magnetron. Gevangeniskeukens, schoolkeukens, voedertijd, dat werk. Het woord Kok (als in: “I am a philosophy student, but I also work as a cock”) maakt die lieve Engelsen vooral altijd weer erg aan het lachen.

Maar goed, die chips dus. De rustieke tegenbeweging bestaat vooral uit chipsmerken als Kettle. Deze knabbels zitten in zakken die er, hoe authentiek, uit zien alsof ze van bruin papier zijn (ze zijn gewoon van plastic) en het trotse familiebedrijf dat deze chips al eeuwen met de hand frituurt in walvisolie staat op een zwartwitfoto op de achterkant van het pak, en laat weten dat ze het allemaal zo lekker simpel hebben gehouden. “No thyme-and-lambshank crisps for us! Just caramelized red onion and balsamic vinegar! We looooove rustic!” Ik word er een beetje moedeloos van. Oehoi! Jongens! Het zijn CHIPS! Rare Engelsen met hun rare voedsel. Gelukkig zag ik, toen ik laatst in een goedkope supermarkt was (een soort Anglo-Aldi genaamd Iceland), iets dat me verschrikkelijk aan het lachen maakte. Ik trof het aan in het vriesvak, en moest onwillekeurig denken aan van die complete mammoeten die zo nu en dan, totaal onaangetast, in ijsbergen worden gevonden. Hier was dan het voedsel- equivalent van zo’n mammoet, een puntgaaf fossiel uit de lang vervlogen tijden dat Engelsen nog alleen maar Hele Vieze Dingen aten. Het is goor, ingevroren, er is tomatensaus in het spel en, werkelijk, die NAAM! Ik kan me niet voorstellen dat Iemand dit Ooit zou kopen, maar daar ligt het en ik hou er van. Mister Brain's Pork Faggots. MISTER BRAIN'S PORK FAGGOTS.

dinsdag 16 oktober 2007

Kipwinkels

Ze zien er allemaal hetzelfde uit en zijn het toonbeeld van Engelse armoede. Voor anderhalf pond koop je er een walgelijk ongezond broodje gefrituurde plofkip plus vieze friet plus een bakje lauwe bonen, en de transvetten komen je door de kieren in de pui tegemoet gekankerd. Chickenshops zijn overal. Ik zal jullie in een later verhaaltje vertellen over de paradoxale eetcultuur hier, maar nu ben ik veel te enthousiast over iets anders, namelijk mijn Verzameling.

Een wijze Griek heeft eens gezegd; “wie iets verzamelt heeft geen reet te doen”, en daar ben ik het eigenlijk wel mee eens. Trotse verzamelaars die bij Man bijt Hond weer eens hun met kuntriejenwestern-parafernalia volgehangen woning laten zien, of zo’n dame die zes keer per zin “uit de hand gelopen hobby” zegt, bezittende zestigduizend stoffige pluche trollen... Ik word er een beetje moedeloos van. Volwassen mannen die trots vertellen dat ze in het Guinness Book of Records staan omdat ze “Nou, het zijn er nu om en nabij veertienduizendzevenhonderdzestien en deze komt uit Nepal” verschillende soorten koperen schoenlepels bij elkaar hebben gespaard, ik denk dan, god, tja, waarom? Hoe kom je aan zo’n saaie hobby en hoe loopt die vervolgens in vredesnaam uit de hand? Ik moet hier natuurlijk eerlijkheidshalve aan toevoegen dat mensen die geregeld Man bijt Hond kijken nog veel minder te doen hebben.

Aan de andere kant ken ik volgens mij niemand die nog nooit iets verzameld heeft. Het is natuurlijk meestal fijn om meerdere, verschillende exemplaren of afbeeldingen te hebben van iets dat je leuk vindt. Toen ik elf was spaarde ik bijvoorbeeld foto’s van Freddy Mercury, wel alleen met snor want anders vond ik hem niet leuk. En grappen over groente, daar kan ik er ook niet genoeg van hebben (Een Krop Slaap, Het Dopherwtje, Andrijvie...). Maar bij veel verzamelingen gaat het er helemaal niet om wat het onderwerp is, als je er maar Veel van hebt. Een postzegelverzameling is het standaardvoorbeeld van zo’n verzameling. Hoewel de gevorderde verzamelaar op een gegeven moment natuurlijk graag de zeldzame exemplaren wil hebben, gaat de interesse niet werkelijk uit naar postzegels als mooie losse hebbedingen; het gaat om de verzameling als geheel. Wat moet een verzamelaar met één postzegel? Wat moet bovengenoemde man met één schoenlepel? Helemaal niks dat normale mensen niet met postzegels of schoenlepels doen; op een brief plakken. Er een schoen mee uittrekken (dat laatste heb ik overigens nog nooit gedaan, vandaar waarschijnlijk de droevige staat van mijn schoenen). Maar honderd postzegels, of duizend, wel allemaal verschillend natuurlijk want honderd dezelfde is geen kunst aan, dat is een Verzameling, dat is een Accomplishment, een soort uitbouw van je eigen standvastigheid om van iets Totaal Nutteloos een hobby te maken, die je daarna lekker uit de hand kan laten lopen tot niet alleen je standvastigheid maar ook je huis een uitbouw nodig heeft.

Hieronder dus mijn uitbouw; Foto’s Van Kipwinkels. Deze verzameling is vooralsnog bescheiden en ik zal hem op deze pagina met jullie delen. Om terug te keren naar de wijze Griek, die overigens Dimitris Wannemiet heet; ik wijd mij inderdaad enkel aan deze verzameling als ik geen reet te doen heb; wachtend op een bus, of zittend in een bus. De bussen gaan vaak in Londen, ze zijn redelijk comfortabel en rijden op tijd, maar ze zijn ook tenenkrommend langzaam, waarschijnlijk omdat ze zo groot zijn en de straten zo druk. Tijd zat dus om foto’s te nemen van de duizenden deprimerende chickenshops die Londen rijk is. Ze zijn rood-wit-blauw. Ze lijken allemaal op de Kentucky Fried. En nogmaals, het zijn er zo ontzettend veel. Guinness book of records, Man bijt Hond, here I come.




maandag 17 september 2007

Fietsfundamentalisten

Als ik vroeger een kadootje voor mijn ouders of broertje ging kopen, zocht ik meestal iets uit wat ik eigenlijk stiekem zelf graag wilde hebben en pikte het dan na een paar weken in. Hoewel ik nog steeds een paar cd’s en boeken heb liggen waar ik op deze slinkse wijze aan ben gekomen, heb ik het meeste uiteindelijk wel weer teruggegeven en ik dacht dan ook dat ik deze verwerpelijke eigenschap nu toch wel was ontgroeid. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan; toen lief in december jarig was heb ik hem een echte oer-Hollandsche Jongenschfietsch kado gedaan, en dat komt me nu deksels goed uit want ik gebruik het ding elke dag. September is lief voor Londen en het is prachtig weer, ik fiets lekker de hele stad door en voel me daar fijn bij, dank u.

Zo staat het fietsen er na een dikke week voor. De eerste paar dagen echter was ik, in plaats van al peddelend van de zon te genieten, er vooral van doordrongen dat ik ieder moment op gruwelijke wijze aan mijn einde kon komen. Fietsen in Londen is namelijk eng, daar kwam ik direct hardhandig achter. Ik was nog koud de straat uit of ik reed al tegen een dodelijk uitziend ongeluk op; de ambulance was net weg maar tussen de politielinten zag ik nog wel een zielig verkreukelde citybike, en een kapotte bril en fikse pluk haar in een plasje bloed. Ah, jasses! Wat ik me, geheel in lijn met de platitude “je weet pas wat je had als je het kwijt bent”, constant besef is hoe ontzettend verwend fietsers zijn in Nederland; “Jullie hebben zelfs eigen stoplichtjes met kleine fietsjes er op!” kraaide Jeremy toen hij voor het eerst met mij achterop door Amsterdam fietste, en ik begrijp nu waar zijn verbazing vandaan komt. Uit milieu- en volksgezondheidsoverwegingen (Groot-Brittannië is het dikste land van Europa) heeft de regering weliswaar besloten dat mensen met hun vadsige Engelse hineys uit hun auto’s moeten komen, maar ik vraag me werkelijk af of er niet een stuk meer doden vallen als er meer mensen gaan fietsen. “Why not go by bike?” vraagt een olijk cartoonfiguurtje met een veel te groot hoofd en een raar klein fietsje vanaf posters die overal in bushokjes hangen. Verder heeft de regering, bij gebrek aan fietspaden, besloten dat fietsers op de busstrook moeten rijden. Good call! De busstrook! Samen met, jawel, die rustieke doch gigantische rode dubbeldekkers en grote zwarte taxi’s, die hier minstens zo hufterig rijden als in Nederland. Stel het je voor de grap even in Amsterdam voor; “Zo, laten we die fietsers eens tegemoet komen; ze moeten vanaf nu op de trambaan! Dat zal ze leren.” De eerste dagen was ik bijna continu in starre paniek (moest ook nog behoorlijk wennen aan dat rare links-rijden) en fietste ik met witte knokkels en klotsende oksels de stad door, telkens over mijn schouder kijkend of er niet zo’n rode rijdende flat/tank/vinvis achter me aan zat. “Ze zien me niet... ZE ZIEN ME HELEMAAL NIET!” murmelde ik aan een stuk door, en telkens als ik een kruising over ging kon ik me helemaal voorstellen hoe het zou zijn als zo’n groot dubbeldekkerwiel mijn blonde koppetje aan barrels zou rijden; piepende banden, een krakende schedel, “Ze-had-nog-zo-veel-kunnen-bereiken-en-ze-woonde-er-pas-drie-dagen”... Ik heb een gigantische verbeeldingskracht als het om mijn eigen onvermijdelijke einde gaat. Desalniettemin; “Why not go by bike?” Omdat het levensgevaarlijk is, Stupid!

Onderdrukte minderheidsgroepen hebben nogal eens de neiging te radicaliseren, en de ronduit vijandige houding tegenover de Engelse cyclists heeft dan ook tot gevolg dat de durfals die wel bereid zijn hun leven te wagen veelal bestaat uit ware fietsfundamentalisten. Ze rijden allemaal op supersnelle mountainbikes, dragen strakke lycra broekjes en rare aërodynamische helmpjes en t-shirts met slogans als “Fietsen hoog, dood aan de buschauffeur” (zoiets dan). Als ze me voorbijsjezen kijken ze vaak even minachtend over hun schouder terwijl ze aan hun zilveren bidon lurken, en checken mijn sobere voorkomen. Ik hoor het ze bijna tegen elkaar fluisteren; “Ze heeft niet eens versnellingen! Wat een rare fiets!” Het maakt me allemaal niks uit, ik slinger gewoon voor de vierde keer de Tower Bridge over en kijk niet op of om.

vrijdag 14 september 2007

Vindaloo!

“Plies doont impoort our dorwter!” zei mijn moeder tegen mijn lief, kort nadat ik mijn ouders had verteld van mijn plan om naar Londen te gaan. Jeremy luisterde natuurlijk niet naar haar en daarom woon ik sinds vrijdag voor het eerst in hetzelfde land als hij, wat hartstikke leuk is. En in Londen! Ik heb vaak gezegd dat ik niet naar hem toe zou zijn gegaan als hij niet daar, maar bijvoorbeeld in het stomme Ipswitch had gewoond, “dan was je maar naar Amsterdam gekomen, Engelsmannetje!” bralde ik dan tegen hem. Naast een stoere poging te laten zien dat ik me heus niet zomaar ergens heen zou laten schaken is het nog waar ook. “Fuk, jippie, LONDEN!” dacht ik dan ook toen ik uit de trein stapte, want Londen is namelijk groot en spannend en er is van alles te beleven, terwijl Ipswitch enkel bekend staat om Cradle of Filth, en om het feit dat er om de haverklap hoeren worden vermoord (ik vraag me nog altijd af of die twee zaken niet met elkaar in verband staan).

Nu, vijf dagen later, ben ik serieus aan het integreren. Ik heb zelfs al meegezongen met een heus Engels voetballied, ik vind dit zelf getuigen van een razendsnelle integratie, want ik hou natuurlijk helemaal niet van voetbal. Kijken doe ik het dan ook nog steeds niet hoor, tot afschuw van ongeveer iedereen die ik tegenkom. Gisteravond was Jeremy’s huisgenoot Darren, die zelf godbetert een Canadees is, enorm verbijsterd, boos, verdrietig en teleurgesteld dat ik niet naar de wedstrijd Engeland- Rusland aan het kijken was (in plaats daarvan was ik razend druk doende een plastic bekertje in zoveel mogelijk sliertjes te scheuren). Desalniettemin is mijn nieuwe meegezongen voetballievelingslied leuk en erg verslavend, ik krijg het met geen mogelijkheid uit mijn hoofd: Het heet VINDALOOOOOOH (dat lijkt, zie ik nu pas, een beetje op VANDALUUUUUH! Wat het dan weer een beetje naar hooliganisme doet neigen.) Hier kun je het vinden:
http://www.youtube.com/watch?v=0T1pXsJp_go

Ik houd enorm van Vindaloo. We gingen lunchen op Brick Lane, waar het Internationale Curry Festival plaatsvond. Het Internationale Curry Festival. Ik herhaal het voor de zekerheid nog een keer: Het Internationale Curry Festival. In elk geval, ik was woest gelukkig in de septemberzon met mijn lief en mijn knetterhete chicken vindaloo en raita om te blussen. “Hello, my Fellow Londoners!” giechelde ik manisch van achter mijn Indiase Tigerbier tegen iedereen die langsliep, en ik lokte daarmee veel meewarige blikken uit van de plaatselijke bevolking, die op Brick Lane overigens voornamelijk bestaat uit nors kijkende Sikh met baarden en tulbanden. Aan een stuk door ratelde ik over wat een heerlijke stad, en die mensen, en dat fantastische Engelse weer. “Zo leuk is Londen anders helemaal niet altijd hoor!” gaf lief te kennen, “Ik ben al drie keer in elkaar geslagen en twee keer beroofd, het is de duurste stad van Europa en het is er vies en veel te druk. Leven in Londen is vaak alsof je in een bad met je eigen zweet zit en aan een stuk door briefjes van tien Pond aan het verbranden bent.” Ik was even uit het veld geslagen door deze bizarre metafoor (nog steeds trouwens), maar mijn enthousiasme was niet te stoppen. “Loffulllyyy!” zuchtte ik nog maar eens met mijn aller-Engelste accent.